Implantaten
Algemeen
Een tandimplantaat is een kunstwortel die in het kaakbot wordt geplaatst. Vrijwel alle implantaten zijn tegenwoordig gemaakt van het metaal titanium. Van titanium is gebleken dat het bijzonder weefselvriendelijk is, zozeer zelfs dat botcellen tegen het metaal aan groeien.
Meestal heeft een implantaat de vorm van een ‘schroefplug’. De buitenkant is voorzien van schroefdraad zodat het implantaat in het bot geschroefd kan worden en er een goed contact is met het omringende kaakbot. Hierdoor kunnen de kauwkrachten beter verdeeld worden.
Aan de binnenkant is het implantaat hol; ook hierin zit schroefdraad zodat er allerlei hulpmiddelen op geschroefd kunnen worden.
Tegenwoordig zijn implantaten aan de buitenkant ruw gemaakt of hebben een speciale coating om zoveel mogelijk houvast in het kaakbot te verkrijgen. Wanneer er onvoldoende kaakbot is, kan worden besloten om het botvolume te vergroten door lichaamseigen bot, eventueel gemengd met kunstbot.
Meer informatie over botopbouw.
In principe is het mogelijk om elke tand die verloren is gegaan te vervangen door een implantaat. In de praktijk blijkt echter dat dit lang niet altijd nodig is.
Net zoals op natuurlijke tanden en kiezen kunnen er ook op implantaten brugconstructies worden gemaakt zodat er voldoende kauwvermogen verkregen wordt zonder elke tand of kies afzonderlijk te vervangen door een implantaat.
Tandimplantaten zijn in twee categorieën in te delen:
Eén-fase implantaten
Bij een één-fase implantaat wordt verreweg het grootste deel van het implantaat in het bot vastgeschroefd. Boven het bot steekt dan echter nog een deel van het implantaat uit, waaromheen het tandvlees wordt terug gehecht. Direct na de behandeling is het implantaat dus al zichtbaar, een voordeel want er is geen tweede operatie nodig om het implantaat tevoorschijn te halen.
Nadat het implantaat is vastgegroeid kunnen er direct andere onderdelen op geschroefd worden.
Een nadeel echter is dat het implantaat kwetsbaarder is tijdens het vastgroeien van het kaakbot aan het implantaat.
Zolang de wond nog niet goed genezen is, kunnen er bacteriën tussen de hals van het implantaat en het tandvlees naar het bot toe komen en daar een ontsteking veroorzaken wat het vastgroeien belemmert.
Daarnaast kunnen deze implantaten, omdat ze al in de mond uitsteken, ongemerkt belast worden doordat er voedseldelen tegenaan komen of doordat de prothese erop steunt.
Twee-fasen implantaten
Bij een twee-fasen implantaat verdwijnt het implantaat in zijn geheel in het bot; de bovenrand van het implantaat ligt gelijk met de botrand.
Wanneer het implantaat is geplaatst wordt er een afdekdopje opgeschroefd; daarna wordt het tandvlees over het implantaat teruggehecht.
Een nadeel van deze behandeling is dat er in een later stadium, wanneer het implantaat is vastgegroeid, een tweede ingreep nodig is om het implantaat tevoorschijn te halen.
Een voordeel is echter dat het in alle rust, vrij van belasting en vrij van bacteriën vanuit de mondholte, kan vastgroeien.
Over het algemeen worden op het KvPA één-fase implantaten geplaatst wanneer er sprake is van een edentate (tandenloze) onderkaak.
Wanneer patiënten nog eigen tanden en kiezen in de mond hebben worden er meestal twee-fasen implantaten geplaatst.